Hebben de intresten op schulden van de boedel ook voorrang?
Als een onderneming in moeilijkheden schulden maakt tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie, hebben deze schulden voorrang in geval van een faillissement. Maar wat bij laattijdige betaling?

In een recente zaak had een bedrijf nog voor 60 000 euro goederen besteld bij een leverancier, terwijl het in een procedure van gerechtelijke reorganisatie was.
De betaling gebeurde niet op tijd en de leverancier eiste zowel intresten, als de inwerkingtreding van de boeteclausule wegens laattijdige betaling. De schuld steeg van 60 000 naar 88 000 euro.
Ondertussen ging het bedrijf failliet en werd een curator aangesteld om de schulden te vereffenen in de juiste volgorde.
De eerste rechter oordeelde dat het oorspronkelijke bedrag wel een boedelschuld was, maar dat de bijkomstige 28 000 euro, namelijk de intresten en de schadevergoeding, moesten worden beschouwd als schulden in de boedel, zonder enige voorrang.
Het Hof van Cassatie herinnerde aan de toepasselijke regels: de wetsbepaling die dit soort schulden, die gemaakt worden tijdens de gerechtelijke reorganisatie, beschouwt als boedelschulden, bedoelt daarmee niet alleen de hoofdsom, maar ook de bijkomstigheden.
Met andere woorden, de volledige 88 000 euro had voorrang op de rest van de schulden.