Financiële hulp voor slachtoffers van terrorisme: de termijn moet lang genoeg zijn
Een moeder van een slachtoffer van de aanslag in metrostation Maalbeek in 2016 had een aanvraag tot financiële hulp ingediend. Het verzoek was een week te laat.

Er bestaat in België een systeem dat zowel slachtoffers van opzettelijke gewelddaden als van terrorisme een financiële hulp wil bieden die ze niet kunnen krijgen in een gewone procedure.
De termijn om een aanvraag tot hulp in te dienen bedraagt drie jaar. Afhankelijk van de situatie begint de termijn op een ander moment te lopen.
Voor slachtoffers van opzettelijke gewelddaden bestaat deze hulp namelijk alleen wanneer ze geen schadevergoeding kunnen krijgen via een procedure voor de straf- of burgerlijke rechter. Vanaf het moment dat hierover een beslissing is gevallen, hebben ze nog drie jaar om de bijzondere financiële hulp aan te vragen.
Voor slachtoffers van terrorisme ligt dat anders: van hen wordt niet verwacht dat ze eerst de daders aanspreken. Het moment van aanvang van de termijn is wanneer de Belgische Staat (via een koninklijk besluit) de gebeurtenis erkent als een terroristische daad.
De moeder in kwestie diende haar verzoek in op 26 maart 2020, terwijl de erkenning van de aanslagen op 18 maart 2017 werd bekendgemaakt. Dat betekende dat ze een week te laat was met de aanvraag.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde vorige maand dat het onredelijk is dat deze termijn niet verlengd kan worden. Het verschil met de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden is niet verantwoord en wordt beschouwd als een schending van de Grondwet.
De wet in kwestie zal moeten worden aangepast waardoor deze moeder toch nog aanspraak zou kunnen maken op de 4.235 euro die ze vroeg op grond van morele schade, advocatenkosten en procedurekosten.