De gefailleerde moet een verzoek tot kwijtschelding van restschulden binnen een vervaltermijn indienen

De gefailleerde moet een verzoek tot kwijtschelding van restschulden binnen een vervaltermijn indienen

De gefailleerde natuurlijke persoon moet, binnen de termijn van drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis, een verzoek tot kwijtschelding van restschulden indienen. Als hij dat niet doet in deze vervaltermijn verliest hij het recht op die kwijtschelding onherroepelijk.

De rechter vraagt het Grondwettelijk Hof of artikel XX.173, § 2, van het WER, dat deze regel bepaalt, bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie

Inzake vervaltermijnen beschikt de wetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien de toepassing van de vervaltermijn een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

De in het geding zijnde vervaltermijn kan niet als een pertinente maatregel voor de spoedige afwikkeling van het faillissement worden beschouwd. Het overschrijden van de vervaltermijn heeft onevenredige gevolgen voor de gefailleerde natuurlijke persoon, die daardoor elke mogelijkheid verliest om een rechter over de kwijtschelding van zijn restschulden te laten oordelen. 

Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat artikel XX.173, § 2, van het WER de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt. 

Bron: arrest nr. 62 van het Grondwettelijk Hof van 22 april 2021